Brieven aan Plinius: 1 Spookt het in Athene?

Caius Plinius groet zijn vriend Sura. Vrije tijd verschaft zowel aan mij de gelegenheid om te leren als aan jou om te onderwijzen Daarom zou ik graag willen weten, of jij denkt dat spoken bestaan en een eigen gedaante hebben en een of andere goddelijke macht of dat ze leeg en ijl zijn, en slechts op grond van onze angst gestalte aannemen/krijgen Ik voor mij geloof dat spoken bestaan, en wel hierom, om wat ik hoor dat in Athene gebeurd is Te Athene was een groot en ruim huis, maar het was berucht en ongezond~ Gedurende de stilte van de nacht werd het geluid van ijzer gehoord, en als je wat scherper oplette, het gerammel van boeien, eerst tamelijk ver weg, maar vervolgens van zeer nabij. Spoedig verscheen het spook, een oude man, door magerte en vervuiling aangetast, met een lange baard en recht overeind staand haar; hij droeg boeien aan zijn voeten en kettingen aan zijn armen en hij rammelde ermee. Sindsdien werden door de bewoners uit (pure) angst droevige en vreselijke nachten doorwaakt. Ziekte volgde op het waken en naarmate de angst toenam volgde de dood. Want overdag was ook de herinnering aan de gestalte aanwezig en de angst was langer aanwezig dan de oorzaak van de angst. Het huis werd verlaten, vervolgens vervloekt en in zijn geheel achtergelaten voor dat 'monster'. Toch werd het te koop aangeboden, hetzij dat iemand die niet op de hoogte was van zo'n groot onheil het wilde kopen hetzij huren. De filosoof Athenodorus kwam naar Athene en las het bordje. Toen hij de prijs had vernomen aarzelde hij, omdat hij het lage bedrag verdacht vond. Maar toen hij alles over het huis gehoord had besloot hij het niettemin, ja sterker nog, met des te grotere zin, te huren. Zodra het avond begon te worden beval hij een bed voor hem uit te spreiden in het voorste gedeelte van het huis; hij vroeg om een schrijftafeltje een schrijfstift en een lamp. Hij stuurde allen weg naar het meer naar binnen gelegen deel van het huis en zelf richtte hij zijn geest, zijn ogen en zijn hand op het schrijven, om te voorkomen dat een lege geest ongegronde (let. 'ijle') angst bij hem zou vormen. 20 In het begin was er, zoals overal, de stilte van de nacht. Vervolgens werd er gerammeld met ijzer, werden boeien bewogen. Hij richtte z'n ogen niet op, legde z'n stift niet neer, maar maakte zijn geest sterk. Toen werd het lawaai sterker, het kwam naderbij, men hoorde het al bij, al over (lett. 'binnen> de drempel. Athenodorus keek achterom, zag en herkende de gestalte, waarover aan hem verteld was. Die stond daar en wenkte met z'n vinger, net zoals iemand die je roept. Hij daarentegen gaf een teken met zijn hand, om even te wachten, en boog zich weer over schrijftafeltje en stift. Het spook liet toen de kettingen boven het hoofd van de schrijver 25 rammelen. Weer keek Athenodorus achterom en zonder te dralen pakte hij de lamp op en ging mee. Het spook liep met trage tred, als was het zwaar door de boeien/als het ware zwaar... . Nadat hij de binnenplaats van het huis had betreden verdween hij plotseling en liet zijn metgezel achter. Achtergebleven legde deze kruiden en" bijengeplukte blaadjes als teken op die plek. De volgende dag beval hij die leek uit te graven. Men vond in ketenen gewikkeld beenderen, die, toen ze verzameld waren, op staatskosten werden begraven. Sindsdien was het huis vrij van de schim, die nu volgens de regels begraven was. 30 Nu vraag ik dat jij jouw geleerdheid aanwendt. De zaak is het namelijk waard dat jij haar langdurig en uitgebreid overdenkt. Je mag (lett.zult mogen> naar beide kanten toe redeneren zoals je dat gewend bent, maal redeneer toch maar sterker vanuit één/de ene kant. Laat mij, die jou heeft geraadpleegd om met twijfelen op te houden, niet in onzekerheid achter. Het ga je goed.