13.2 In de winkel

Ik kan van vrees nauwelijks schrijven! Toch kan ik de dingen die op straat en in de winkel gebeurd zijn, geordend vertellen. Waar wij weggaan met de draagkoets, vult een zeer grote menigte van mensen de straten van de stad. Vandaag immers vieren de Romeinen door de hele stad de feestdag van Jupiter. De zon brandt en de draagkoets is zwaar en de menigte van mensen hindert overal de draagkoets en de meesteres scheldt vader en de andere dragers uit, omdat ze traag vooruitgaan maar ze kunnen niet sneller vooruitgaan omdat de straten vol van mensen zijn. Uiteindelijk komen we aan bij de winkel. De meesteres laat de afbeelding van het zaagje, dat de echtgenoot van Lollia gemaakt heeft, aan de winkelier zien en vraagt hem: "Is hier niet lang zo'n zaagje te koop geweest?". De winkelier roept uit: "Zo is het, mevrouw, zo is het, ik heb lang zo'n zaagje te koop gehad, maar helaas, ik heb het niet meer: onlangs heeft een Griekse slaaf het gekocht." Maar de meesteres zegt: "Zeg mij gauw: wie is die Griekse slaaf? Ik verlang heel erg het te weten, want ik ondervraag de koper van het zaagje." Maar de winkelier zegt: "Helaas, mevrouw, ik ken zijn naam niet. Maar hij is redelijk klein van gestalte, met zwart haar en ogen; het is een dokter, meen ik, want hij koopt hier soms doktersinstrumenten." Maar ik kan me niet meer bedwingen en ik roep: "Dus is het Olbius zelf!" Daarop zegt de winkelier: "Zo is het, jongen, zo is het: Olbius! Die naam is Olbius! Deze naam is hier onlangs aangesproken door een andere slaaf." Eerst staat de meesteres verstomd, vervolgens roept ze met een stem vol woede: "Ik zal die gemene rover op het kruis brengen, ja op het kruis zal ik hem brengen!" Vervolgens stapt ze dadelijk opnieuw in de draagkoets en dwingt ons bijna te lopen. De wandelaars schelden ons en de meesteres uit en de zon brandt, maar ze hoort de stemmen van de wandelaars niet en ze voelt van de hitte van de zon ook niet: ze brandt met een zo groot verlangen van wraak. Nu ondervragen de meester en de meesteres Olbius. En ze hebben de beul bij zich. Maar ik wacht vol van grote angst op de afloop. Want mijn geheim is bekend aan Olbius, en als hij mij verraadt door de grote angst van de folteringen, staat mij misschien ook het kruis of de foltering te wachten, omdat ik niet heb gezegd wat ik over de diefstal wist.