Cicero, Pro Sexto Roscio Amerino, LII, 150

Maar, rechters, als wij van Chrysogonus niet verkrijgen dat hij zich met ons vermogen tevreden stelt zonder ook ons leven op te eisen; als wij hem niet zover kunnen brengen, dat hij, na heel ons persoonlijk eigendom te hebben ontnomen, ervan afziet ons ook nog het daglicht, dit gemeenschappelijke bezit, te ontroven; als hij er nog niet genoeg aan heeft dat zijn hebzucht met geld voldaan is, en hij ook nog verlangt dat hem bloed wordt aangeboden om zijn wreedheid te verzadigen, dan, rechters, blijft er voor Sextus Roscius nog maar één toevlucht over, één hoop, die ook voor de staat de enige is, namelijk uw sinds lang bekende goedheid en barmhartigheid. Als dit nog blijft, kunnen wij zelfs nu nog gered worden; indien echter de wreedheid in deze tijd in de Republiek verspreid raakt en jullie geesten (opdat het niet kan gebeuren), hardvochtiger en verbitterder heeft gemaakt, dan, rechters, is het hier gedaan. Dan is het verkieslijker tussen de wilde dieren het leven te slijten dan tussen zulke onmensen te verblijven.

Opmerking

Vertaling door Kenneth Peeters