Horatius, Oden I, 1 Me dis miscent superis

Maecenas, afstammeling van Koninklijke voorouders, mijn beschermheer, mijn vreugde en mijn luister. Er zijn er die plezier vinden in het laten opwaaien van het Olympische stof, wanneer ze de eindpaal vermijden met hun snelle wagens, de zegepalm brengt hen naar de goden, de heersers van de Aarde. Anderen zijn verheugd als een wispelturige massa Romeinen strijdt om hen te verheffen tot de drievoudige ereambten. Nog anderen zijn blij als ze hun eigen graanschuur vullen met al wat ze van de Lybische dorsvloeren konden samenvegen. Er zijn er die graag de vruchtbare akkers, van de vaders omwoelen met een schoffel, je zal hen zelfs niet met vorstelijke aanbiedingen kunnen overhalen om als een angstige matroos met een Cyprisch schip over de Ege'sche Zee te varen. De koopman die vreest als de sirocco worstelt met de golven van de ionische zee, kan genieten van zijn rustige landgoed van zijn stad. Maar weldra herstelt hij zijn gehavende schepen omdat hij niet in armoede wil leven. Er zijn er die geen beker oude Massicumwijn afslaan, geen bezwaar hebben een deel van de werkdag weg te nemen om nu eens languit te liggen onder een groende aardbeiboom, dan eens aan een zacht murmelend bronnetje met heilig water te liggen. Velen houden van het kampleven, het geluid van de trompetten vermengd met dat van de kromhoorns, maar de moeders verwensen het. De jager blijft onder de koude blote hemel zonder aan zijn tedere jonge vrouw te denken, omdat er een hert opgemerkt is door zijn trouwe jachthonden of omdat een Marsische ever het stevige jachtnet heeft doorbeten. Klimop, beloning voor dichters, brengt mij bij de hemelgod. Het koele woud en de elegante reidansen van de Nymfen samen met de Saters zonderen mij af van het gewone volk, zolang Euterpe haar fluitspel mij voorspeelt en Polyhymnia niet weigert haar Lesbische lier voor mij te stemmen. Als jij mij een plaats geeft bij de lyrische dichters, zal ik met mijn verheven hoofd de sterren raken.