Horatius, Oden III, 30 Exegi monumentum

Ik heb een monument voltooid, duurzamer dan brons, grootser dan de Koninklijke piramiden. Het kan niet vernield worden door de bijtende regen, de razende wind, door een ontelbaar aantal jaar, zelfs niet door de snelvoorbijgaande tijd.

Ik zal niet volledig sterven, een groot deel van mijn persoon zal de dood vermijden. Door de roem bij het nageslacht, zal ik altijd blijven groeien en eigentijds blijven, zolang als de priester samen met de zwijgende maagd het Capitool bestijgt.

Men zal over mij spreken in de streek waar de onstuimige Aufidus bruist, in het waterarme gebied waar koning Daunus heerst over een landelijk volk. Men zal zeggen dat ik, van bescheiden afkomst groot geworden, de Griekse poëzie als eerst aangepast heb aan de Latijnse versvormen.

Melpomene, wees trots, je hebt het verdiend, en bekrans mijn hoofd genadig met een lauwerkrans, gewijd aan Apollo.