Aeneïs, zang IV 533-671: Novissima verba

Maar Dido was jachtig en buiten zichzelf door haar monsterachtig plan. Haar bloeddoorlopen ogen draaiden rond, soms had ze vlekken op haar trillende wangen, dan zag ze lijkbleek door haar nakende dood. Ze stormde de binnenplaats van het paleis binnen en uitzinnig beklom ze de hoge brandstapel en ze haalde het Trojaanse zwaard uit de schede, een geschenk dat ze niet daarvoor had gevraagd. Ze keek nog eens naar de Trojaanse geschenken en het vertrouwde aanligbed. Onder tranen en herinneringen aarzelde ze een beetje en ging dan liggen op het aanligbed. Ze spraak haar laatste woorden: "Mijn zoete herinneringen, tenminste zo lang het lot en de godheid het toelieten, neem me mee in de dood en verlos mij van deze zorgen. Ik heb geleefd, ik heb de levensloop die Fortuna mij opgelegd had volbracht en nu zal mijn grootse schim naar de onderwereld afdalen. Ik heb de bekende stad gesticht, en mijn eigen verdedigingswallen gezien. Ik heb mij gewroken op mijn echtgenoot en ik heb mijn broer gestraft. Ik zou gelukkig geweest zijn, helaas, te gelukkig, als de Trojaanse schepen niet hadden aangelegd op onze stranden." Ze zei dat en drukte haar gelaat in het kussen. "Ik zal sterven zonder wraak te hebben genomen, maar laat me dan toch sterven! Ik verkies toch zo te verdwijnen in het rijk der schimmen. Laat die Trojaan van op zee deze wrede brandstapel zien, en laat hem het onheilsteken van mijn dood met zich meedragen!" Ten midden van haar woorden zagen de slavinnen Dido ineenstoten door haar zwaard, er stroomde dampend bloed over het zwaard en haar handen waren bespat. Hun geschreeuw ging door het hele paleis. Het gerucht verspreidde zich onder wild gejammer door de geschokte stad. De huizen dreunden door het geweeklaag, het zuchten en het gehuil van de vrouwen. Het enorme geklaag weerklonk door de lucht. Net alsof geheel Carthago of het oude Tyrus zou instorten als de vijand binnenvalt of wanner de woedende vlammen wakkeren in de huizen en tempels.