Aeneïs, zang II 199-233: De dood van Laocoön

Toen overviel ons een ander nog erger en vreeswekkend feit, het verraste ons totaal. Laocoön, door het lot aangeduid als priester van Neptunus, was bezig een enorme stier te offeren op het hoogaltaar. Maar kijk, vanaf Tenedos kwamen 2 slangen met enorme kronkelingen over het rustige zeevlak gegleden. ?ik huiver als ik er aan denk- Ze trokken met hetzelfde tempo naar het strand. Hun bovenlijven en bloedrode kammen staken boven de golven uit, de rest van hun lijf streek over het water en deed hun enorme ruggen kronkelen. Er ontstond een gedruis op de schuimende zee, ze waren op het strand aangekomen. Hun ogen waren vurig en doorlopen met bloed, ze likten hun sissende mond af met hun trillende tong. We stoven lijkbleek uit elkaar bij het zien ervan. Ze trokken met een gerichte beweging naar Laocoön. Eerst omstrengelden beide slangen zijn 2 kleine zoontjes en verscheurden hen met 1 beet. Dan grepen ze Laocoön vast, die hen ter hulp kwam met een offermes, en de 2slangen omwonden hem met hun en omsloten zijn middel en omgaven zijn nek met hun schubben en ze toornden hoog boven zijn hoofd uit. Hij probeerde zich met zijn handen los te wrikken, maar zijn priesterlijke gewaden waren overgoten met bloederig slijm en zwart gif. Hij slaakte huiveringwekkende kreten tot aan de sterren. Zoals een gewonde stier loeit wanneer die wegvlucht van het altaar en een slechtgehanteerde bijl uit zijn nek wegslingert. De twee slangen gleden naar de citadel en zochten de tempel van de woeste Pallas en ze verborgen zich aan de voeten van de godin achter de rand van haar schild. Toen werd iedereen opnieuw bevangen door immense paniek en men zei dat Laocoön terecht gestraft is voor zijn misdaad, omdat hij het heilige houten paard geschonden had met zijn speer door die te slingeren in de rug. Ze schreeuwden eensgezind dat het paard naar de citadel moest gebracht worden en dat ze de gunst moesten afsmeken van de godin Pallas.