Epistulae IX, 33 (De Dolfijn van Hippo)

Dag Caninius

Ik ben toevallig op een materie gekomen die echt gebeurd is, maar heel veel weg heeft van een gefantaseerd verhaal en geschikt lijkt voor dat erg vruchtbare, verheven en erg dichterlijk talent van jou. Welnu, ik heb het opgevangen terwijl er tijdens een avondmaal allerlei wonderverhalen ( over en weer ) werden verteld. Mijn bron is erg betrouwbaar. Trouwens, wat heeft een dichter aan betrouwbaarheid? Mijn bron is niettemin zo iemand die je moeiteloos zou geloofd hebben, ook als je een geschiedkundig werk zou schrijven. In ( de provincie ) Africa ligt de kolonie Hippo, vlakbij de zee. In de buurt ligt een bevaarbare lagune. Daaruit stroomt als een rivier een geul weg, die met het komen en het gaan van het getij afwisselend water naar zee of terug naar de lagune voert. ( lett. ?, die al naargelang het getij haar heeft teruggedrongen of voortgedreven, nu eens naar de zee wordt gedragen en dan weer wordt teruggegeven aan de lagune.) Mensen van alle leeftijden komen er graag naar toe om te vissen, te varen en ook te zwemmen, vooral kinderen die er ontspanning en spel komen zoeken. ( lett. Mensen van alle leeftijden worden er aangetrokken door het verlangen naar het vissen, het varen en ook het zwemmen, vooral kinderen die er ontspanning en spel komen zoeken.) Voor hen is het een bewijs van lef om zich erg ver ( = zo ver mogelijk) in zee te begeven. Winnaar is hij die het verst zowel de strand als de andere zwemmers achter zich heeft gelaten. Bij zo'n wedstrijd begaf een jongeman die meer durfde dan de rest zich wat verder in zee. Een dolfijn verscheen en nu eens zwom hij voor de jongen, dan weer achter hem, nu eens zwom hij in kringen om hem heen en uiteindelijk nam hij hem op zijn rug en liet hem er weer afglijden. Hij dook weer onder hem en bracht de doodsbange jongen eerst naar de volle zee, daarna begaf hij zich weer naar de kust en gaf hem terug aan het land en zijn leeftijdsgenootjes ( = en zette hem weer aan land bij zijn leeftijdsgenootjes.) Het gerucht deed de ronde over de kolonie. Iedereen kwam toegestroomd en bekeek de jongen in hoogsteigen persoon, als was hij een wereldwonder, stelde hem vragen, luisterde naar hem en vertelde het verder. De volgende dag belegerden ze het strand, keken ze naar de zee en wat er maar op de zee gelijkt. De jongens waren aan het zwemmen, hij in het midden, maar wat voorzichtiger. De dolfijn kwam weer op hetzelfde tijdstip, en weer bij de jongen. Hij vluchtte met de rest. Alsof hij hem uitnodigde en terugriep, sprong hij op ( uit de golven), dook onder, zwom in verschillende kringen om hem heen en liet hem weer gaan. Dit gebeurde de tweede dag, de derde en ook de volgende dagen, totdat de kinderen ( lett.: mensen) die opgevoed waren bij de zee, hun angst belachelijk begonnen te vinden. ( lett.: de kinderen hun schaamte om te vrezen ondergingen.) Ze kwamen dichterbij en speelden mee, riepen hem, raakten hem zelfs aan en streelden hem wat hij gewillig liet gebeuren. Hun moed groeide door het uitproberen. Vooral de jongen die het eerst geprobeerd had, zwom naar het zeedier, sprong op zijn rug, werd gedragen en teruggedragen. Hij dacht dat hij werd herkend en graag gezien en hij zag hem ook graag. Geen van beide was bang voor mekaar. ( lett. Geen van beide vreesde, geen van beide werd gevreesd.) Bij de ene nam het vertrouwen toe en bij de andere de tamheid. En ook de andere jongens zwommen rechts en links mee, terwijl ze hen aanspoorden en aanmoedigden. Er zwom ? en dat was ook raar ? een andere dolfijn mee, maar slechts als toeschouwer en gezel. Maar hij deed niets gelijkaardigs of liet niets gelijkaardigs gebeuren, maar hij zwom heen en terug met die andere, zoals de andere jongens met die jongen deden. Iets ongelooflijks, maar toch even waar als het vorige, de dolfijn liet zich als rijdier en speelkameraad van de jongens gewoonlijk ook aan land trekken en telkens als hij in het zand opgedroogd was en het warm gekregen had, rolde hij weer in zee. Het staat vast dat Octavius Avitus, de gezant van de proconsul, uit dom bijgeloof de dolfijn, nadat hij aan land was gebracht, met een parfum heeft overgoten. De dolfijn is dan wegens de nieuwe geur van dat parfum naar de volle zee gevlucht. Pas na vele dagen zagen ze hem futloos en bedroefd terug. Daarna, nadat aan krachten had gewonnen, vond hij zijn vroegere dartelheid terug en voerde hij zijn gewone diensten uit ( = en liet hij zijn gewone kunstjes zien). Alle magistraten stroomden toe voor het spektakel. Door hun aankomst werd de bescheiden staat omwille van de nieuwe uitgaven uitgeput. Uiteindelijk verloor de plek zelf haar rust en afzondering. Men besloot om in het geheim datgene waarvoor men was gekomen, te doden. Met wat voor een ontroering, met wat voor een woordenrijkdom zal jij dit verhaal kunnen bewenen, versieren en bejubelen. En toch is het niet nodig dat je er iets bij verzint of aan toevoegt. Het volstaat dat aan wat waar is, geen afbreuk wordt gedaan. Vaarwel.