Epistulae IX, 6

Dag Calvisius

Al mijn vrije tijd heb ik doorgebracht in heerlijke rust tussen mijn schrijftabletten en geschriften. ? Hoe heb je dat voor mekaar gekregen in de stad ? ? vraag je. Wel, er waren toen juist circusspelen en dat soort van sensatie interesseert me van geen kanten. Je vindt er niets nieuws, niets afwisselends, niets waarvan het niet volstaat het éénmaal gezien te hebben. Des te meer verwonder ik me erover dat zoveel duizenden mannen op zo'n kinderlijke manier steeds weer willen toekijken op rennende paarden en mensen die op wagentjes staan. Als ze nu nog geboeid werden door de snelheid van de paarden of de behendigheid van de menners, dan zou er nog enig begrip voor hun liefhebberij zijn. Maar nu supporteren ze voor een gekleurde doek, van een lap stof houden zij en als in de wedstrijd zelf, in het heetst van de strijd, de menners de kleur van hun shirt zouden omwisselen, dan zal de publieke voorkeur en de ( verbale ) steun mee van kamp veranderen. Plots zullen ze die wagenmenners en die paarden, die ze al van ver herkennen, die ze bij naam aanmoedigen, in de steek laten. Zo'n invloed, zo'n gezag gaat uit van één armzalige tuniek ? ik zeg niet bij het gewone volk, dat nog waardelozer is dan de tuniek, maar zelfs bij enkele ernstige heren. Wanneer ik bedenk dat zij voor zoiets zinloos en waardeloos onafgebroken zo onverzadigbaar in het spel opgaan, dan vind ik er plezier in dat dit soort plezier niet aan mij besteed is. En gedurende deze dagen besteed ik mijn vrije tijd dolgraag aan literatuur, terwijl anderen die verdoen aan volkomen nutteloze activiteiten.