[Metamorphoses IV, 55-166] Pyramus en Thisbe

55-64) Pyramus en Thisbe, de één de mooiste van alle jongemannen, de ander boven alle meisjes die het Oosten had, gesteld, bewoonden aangrenzende huizen, waar verteld werd dat Semiramis de stad door hoge, bakstenen muren omringd had. De naburigheid maakte een kennismaking en de eerste stappen [van de liefde]. De liefde groeide met de tijd. Ook de bruiloftsfakkels zouden er met recht bijgekomen zijn, maar de ouders verboden het. Wat ze niet konden verhinderen, was dat ze evenzeer beiden brandden door hun gegrepen geest. Niemand wist ervan: door een merk of teken spraken ze, en hoe meer het afgeschermd werd, hoe meer dat afgeschermde vuur oplaaide.

(65-80) Nu zat er in de gemeenschappelijke muur van hun huizen een dunne spleet, die daar ooit bij de bouw was gekomen. Die constructiefout had niemand in lange eeuwen opgemerkt. Jullie, geliefden, jullie zagen die wel. (Wat merkt de liefde niet?) Jullie maakten er een spreekbuis van. Door die spleet gingen de liefkozingen regelmatig heen en weer, veilig en gedemt. En dikwijls, toen ze daar stonden, hier Pyramus en daar zijn Thisbe, hielden ze beurtelings hun adem op. Meermaals kwam het over hun lippen: "Jij, jaloerse muur! Waarom geliefden de weg versperren? Wat zou het kosten om met ons hele lichaam sammen te zijn! Of, als dat te veel gevraagd is, geef ons tenminste de ruimte om te kussen! Toch zijn we niet ondankbaar, we bekennen dat dankzij jou onze woorden de weg vinden naar verliefde oren." Na dat soort woorden - tevergeefs - wensten zij mekaar van beide kanten 's avonds "tot morgen!". Ze zoenden ieder hun kant van de muur zonder de overzijde te beroeren.

(81-92) De volgende dageraad verwijderde de sterren, en de zon droogde de met rijp bedekte kruiden met zijn stralen. En ze kwamen samen bij hun gewoonlijke plaats. Dan klaagden ze met stil gefluister, en beslisten om eindelijk in de stille nacht te proberen hun bewakers te verschalken en de deur uit te gaan; en wanneer ze het huis uit waren gegaan, ook de daken [van de stad] achter zich te laten; en dat ze niet mochten verdwalen terwijl ze door het grote veld liepen; en samen te komen bij het mausoleum van Ninus en zich te verbergen in de schaduw van een boom. Daar stond namelijk een boom, zwaar beladen met sneeuwwitte vruchten, een hoge moerbeiboom, dicht bij een frisse bron. De afspraak beviel hen, en het licht verwijderde zich schijnbaar langzaam en stortte zich in het water, en uit datzelfde water kwam de nacht.

(93-104) Nadat de deurspil gedraaid was, ging Thisbe, sluw door de duisternis, naar buiten en verschalkte zo haar ouders; ze was over haar gezicht bedekt en kwam aan bij het graf, waar ze zich onder de moerbeiboom neerzette. De liefde maakt roekeloos - want daar kwam een leeuwin, besmeurd over haar muil, schuimend door de recente slachting van runderen, om haar dorst te lessen in het water van de naburige bron. Bij de stralen van de maan zag Thisbe van Babylon haar al van ver en vluchtte met angstige passen naar een donkere grot. En terwijl ze vluchtte gleed haar sluier van haar rug. Zodra de woeste leeuwin haar dorst gelest had met veel water, en terwijl ze terugkeerde naar het bos verscherude ze de gevonden fijne sluier - toevallig zonder Thisbe - met haar bebloede muil.

(105-127) Te laat naar buiten gekomen zag Pyramus de duidelijke voetsporen in het diepe stof van het wilde dier en verbleekte over zijn hele gezicht. Maar toen hij het kleed, ook met bloed bedropen, terugvond, zei hij: "Eén nacht zal twee geliefden in het ongeluk storten, van wie zij het meest een lang leven waard was. Mijn geest is schuldig: ik heb jou omgebracht, jij beklagenswaardige, op plaatsen vol vrees waar ik je bevolen heb 's nachts te komen, zonder dat ik hier eerder was aangekomen. Verscheur mijn lichaam en verslind mijn misdadige ingewanden met wrede beten, o alle leeuwen die onder deze rots leven. Maar het is eigen aan een lafaard om de dood te wensen." Hij nam Thisbes sluier en droeg hem met zich mee naar de schaduw van de afgesproken boom. En toen gaf hij kussen en tranen aan die bekende sluier. Hij zei: "Ontvang nu ook gulpen van mijn bloed!" Hij stortte zich met zijn buik op het zwaard waarmee hij omgord was. En zonder te treuzelen trok hij al stervend het zwaard uit de warme wonde, en lag op zijn rug op de grond.

(121-127) Het bloed spoot hoog op. Precies zo barst een buis als het lood beschadigd is en spuiten lange waterstralen uit een klein, sissend gaatje omhoog en boren zich met gulpen door de lucht. Door de bloedspatten kregen de boomvruchten een zwarte kleur. De wortels, die door het bloed bevochtigd waren, kleurden de hangende moerbeien purper.

(128-144) En nog voor haar vrees volledig weg was, keerde Thisbe terug om haar geliefde niet te bedriegen, en zeocht ze de jongeman met haar ogen en haar geest. Ze verlangde te vertellen welk een groot gevaar ze vermeden had, en wanneer ze in de geziene boom de plaats en vorm herkende, maakte de kleur van de vrucht haar onzeker. Ze twijfelde of dat het deze wel was. Terwijl ze twijfelde, zag ze de stuiptrekkende ledematen kloppen op de bebloede grond. Ze trok haar voet terug en met haar mond, bleker dan een palm, huiverde ze als de zee die trilde wanneer het oppervlak gestreeld werd door een zacht briesje. Maar na aarzelen herkende ze haar geliefde, sloeg op haar onwaardige armen met helder gejammer en rukte zich de haren uit. Ze omarmde het geliefde lichaam en vulde de wonden met tranen, en ze vermengde haar geschrei met het bloed. Op het koude gezicht drukte ze kussen. "Pyramus!" riep ze, "Welk voorval heeft jou van mij ontnomen? Pyramus, antwoord! Je liefste Thisbe roept je. Luister en hef je liggend gezicht op!"

(145-161) Bij die naam richtte Pyramus zijn door de dood bezwaarde ogen op naar Thisbe en sloot ze weer bij dat gezicht. Nadat ze het kledingstuk herkend had en het lege ivoor van het zwaard zag, zei ze: "Jouw hand en jouw liefde hebben je in het ongeluk gestort, ongelukkige! Ook ik heb de dappere hand en de liefde voor die ene daad. Die zullen kracht geven voor zulke wonden. Ik zal jou, jij die uitgedoofd bent, volgen en er zal over mij gezegd worden dat ik je zo ongelukkige oorzaak ?n gezel was. Je kon helaas van me weggerukt worden met aleen je dood, maar je zal zelfs niet door de dood van mij weggerukt worden."

(154-161) Toch heb ik in naam van ons beiden nog één vraag voor jullie, diepbedroefde vader van mij en van Pyramus: Een diepe liefde heeft ons verenigd, in ons laatste uur waren wij samen, misgun ons dan geen gemeenschappelijk graf. Maar jij, boom, die met je takken het beklagenswaardige lijk bedekt, nu nog van één slachtoffer, weldra zal jij er twee bedekken. Bewaar de tekens van het bloedbad en draag steeds donkere vruchten, de gepaste kleur voor rouwbeklag, de herinnering aan een dubbele zelfmoord.

(162-166) Dit zei ze, en nadat ze het zwaard in de juiste stand geplaatst had, naar haar buik, stortte ze zich op het zwaard dat nog steeds lauw was van de zelfmoord. Haar wensen troffen de goden en haar ouders; want de kleur in de vrucht is zwart, wanneer hij volrijp is; en wat er over was van de brandstapel, rustte in één urn.