[CAESAR] De Bello Gallico, II, 21

Nadat Caesar de noodzakelijke dingen had bevolen liep hij om de soldaten aan te sporen naar beneden naar dat deel dat het lot aanbood en hij kwam terecht bij het tiende legioen. Nadat hij de soldaten had aangespoord met een redevoering die niet langer was dan opdat ze zich hun vroegere moed zouden herinneren, opdat ze niet in paniek zouden raken en opdat ze de aanval van de vijanden dapper tegenhielden, hij gaf het teken op het gevecht te beginnen omdat de vijand niet verder verwijderd was dan een steenworp. En nadat hij naar een ander deel was vertrokken om die eveneens aan te sporen liep hij de strijders tegemoet. Het tijdsgebrek was zo groot en de geest van de vijanden was zo bereid om te vechten dat de tijd ontbrak niet alleen om de tekens op te spelden maar ook om de helmen op te zetten en de hoezen van de schilden weg te nemen. Ieder bleef staan in dat deel waar hij toevallig door het werk terechtkwam bij die veldtekens die hij het eerst bemerkte om geen tijd om te vechten te verliezen bij het zoeken naar de eigen makkers/veldtekens.