Epigrammen van Martialis

  1. Ware moed Toen de gewetensvolle Arria het zwaard overhandigde aan haar Peatus, dat zij zelf uit haar ingewanden had getrokken, zei ze: ‘Als er enig geloof is, doet de wond die ik gemaakt heb, geen pijn, maar wat jij zult doen, dat doet mij pijn, Paetus.

  2. Hypocriet Zie jij, Decianus, die man met ongekamde haren, van wie ook jijzelf de norse wenkbrauwen vreest, die spreekt over mannen als Curius en over mannen als Camillus de bevrijders? Geloof zijn voorhoofd niet: gisteren was hij de bruid!

  3. Een alcoholiste Wie gelooft dat Acerra stinkt naar de wijn van gisteren, vergist zich: Acerra drinkt altijd tot het licht is.

  4. Echt verdriet Gellia huilt niet om het verlies van haar vader, als ze alleen is, als iemand aanwezig is, springen op bevel de tranen tevoorschijn. Niet treurt hij, alwie ernaar streeft, Gellia, geprezen te worden, hij heeft echt verdriet die zonder getuige verdriet heeft.

  5. Twee beroepen Onlangs was Diaulus arts, nu is hij een lijkdrager. Wat hij als lijkdrager doet, had hij ook als arts gedaan.

  6. Arrogantie Jij bent mooi, wij weten het, en een meisje, het is waar, en rijk, wie kan het immers ontkennen? Maar wanneer jij jezelf al te zeer prijst, Fabella, ben jij noch rijk, noch mooi, noch een meisje.

  7. Een slimme zet Er was niemand in de hele stad, die jouw echtgenote, Caecilianus, voor niets wilde aanraken, terwijl je het toestond: maar nu, nadat er wachters geplaatst zijn, is er een geweldige menigte van minnaars: je bent een schrandere vent.

  8. Schuld Sextus, jij hebt helemaal geen schuld, jij hebt helemaal geen schuld, Sextus, wij geven het toe. Want als iemand kan betalen, heeft hij pas schuld, Sextus.

  9. Een kus of een hand Jij geeft aan sommigen kussen, aan anderen geef jij, Postumus, je rechterhand. Je zegt: “Welke van beide wil je liever? Kies.” Ik wil liever jouw hand.

  10. Zeg nee! Jij geeft nooit, je belooft altijd, Galla, aan degene die vraagt. Als jij altijd bedriegt, vraag ik je van nu af aan, Galla: “zeg nee.”

  11. Blind “Quintus houdt van Thaïs”. “Welke Thaïs?” “Thaïs met één oog.” Thaïs mist één oog, hij mist er twee.

  12. Dichter zonder lezer Men vertelt dat Cinna gedichtjes schrijft tegen mij. Hij schrijft niet van wie niemand de gedichten leest.

  13. Alles voor jezelf Landgoederen heb jij alleen, en alleen, Candidus, heb jij geld, gouden voorwerpen heb jij alleen, vaatwerk van agaat heb jij alleen, Massische wijnen heb jij alleen en Caecubische wijnen van het jaar van Opimus heb jij alleen, en een hart heb jij alleen, alleen ook talent. Alles heb jij allen – stel je voor dat ik dit wil ontkennen- maar je vrouw heb je, Candidus, met het volk.

  14. Zonder masker Jij geeft je met je geverfde haren bedrieglijk uit voor een jonge man, Laetinus, zo plotseling als een raaf, die onlangs nog een zwaan was. Je bedriegt niet iedereen: Proserpina kent jou als grijs: zij zal het masker van jouw hoofd afnemen.

  15. Totale afwijzing Je gezicht zou ik kunnen missen, en je hals, je handen, je benen en je borsten, je billen en je achterwerk en om me niet te verliezen in de details, zou ik jou als geheel kunnen missen, Chloë.

  16. Echte en onechte tanden Thaïs heeft zwarte, Laecania sneeuwwitte tanden. Wat is hiervan de reden? De een heeft gekochte tanden, de ander haar eigen.

  17. Parasiet Philo zweert dat hij nooit thuis gegeten heeft, en dat is waar: hij eet niet, zo vaak als niemand hem heeft uitgenodigd.

  18. Morgen Altijd zeg jij Postumus, dat je morgen, morgen wilt leven. Zeg mij, dat morgen, Postumus, wanneer komt het? Hoe ver is dat morgen, waar is het? Of waar moeten we het gaan zoeken? Is het soms bij de Parthen en de Armeniërs verboren? Deze morgen heeft al de jaren van Priamus en Nestor. Voor hoeveel, zeg mij, zou deze morgen gekocht kunnen worden? Zul je morgen leven? Vandaag al leven, Postumus, is te laat: hij is wijs, wie, Postumus, gisteren heeft geleefd.

  19. Hint Waarom stuur ik mijn boekjes niet aan jou, Pontilianus? Om te voorkomen dat jij jouw boekjes aan mij stuurt, Pontilianus.

  20. Applaus Als je in een of ander badhuis, Flaccus, geklap hebt gehoord, weet dat daar de lul van Maro is.

  21. O tempora, o mores Tullius had eens gezegd: “O zeden! O tijden!” toen Catilina zijn goddeloze misdaad beraamde, toen schoonzoon en schoonvader slaags raakten met verschrikkelijke wapens, en de bedroefde grond nat was van de slachting onder de burgers. Waarom zeg jij nu o zeden, waarom zeg jij nu o tijden? Wat is er dat jou niet bevalt, Caecilianus? Er is geen wreed gedrag onder de leiders, geen waanzin van het ijzer; het is toegestaan te genieten van een onbetwistbare vrede en vreugde. Niet onze zeden zorgen ervoor dat jouw tijden te min voor je zijn, maar het zijn jouw zeden, Caecilianus, die hiervoor zorgen.

  22. Een pijnlijke situatie Ik weet niet wat jij, Faustus, aan zovele meisjes schrijft. Dit weet ik wel: dat geen meisje jou schrijft.

  23. Liever nooit Ik een nacht kan ik vier keer: maar als ik het in vier jaar eenmaal met jou, Telesilla, kan, mag ik sterven.

  24. Afgang Je hebt dertig jongens en evenveel meisjes: je hebt één lul en hij wordt niet stijf. Wat zul je doen?

Meer Fortuna 3 vertalingen: