1.5e

De Filistijn kwam echter voorgaande en naderend tegen David, en zijn schilddrager voor hem. En toen de Filistijn Davd had bekeken en gezien, minachtte hij hem. Want hij was een jongeman, tossig en mooi om te zien. En de Filistijn zei tegen David: "Ik ben toch geen hond, omdat jij naar mij toe komt met een stok?" En de Filistijn schold David uit bij zjin goden; en hij zei tegen David: "Kom naar mij en ik zal je vlees aan de vogels van de hemel geven en aan de wilde dieren van de aarde." David zei echter tegen de Filistijn: "Jij komt naar mij toe met een zwaard en lans en schild; ik kom echter naar jou in de naam van de heer des legers, van de god der linies van Israël, die jij vandaag hebt uitgedaagd. En de Heer zal jou in mijn hand geven/leggen en jou slaan en jouw hoofd van je wegnemen. En ik zal de lijken van het legerkampder Filistijnen vandaag aan de vogels van de hemel en de wilde dieren van de aarde geven, opdat de hele aarde weet dat hij de God in Israël is, en deze de hele menigte weet dat de Heer niet met het zwaard noch met de lans redt. Want het is zijn oorlog en hij zal jullie in onze handen uitleveren." Toen dus de Filistijn was opgestaan, en kwam en naderde tegen David, haastte David zich en rende naar het gevecht, de Filistijn tegemoet. En hij stopte zijn hand in zijn tas en nam er één steen uit, en wierp (die) met zijn slinger en slingerend trof hij de Filistijn op zijn voorhoofd. En de steen is in zijn voorhoofd doorgedrongen, en hij is op zijn gezicht op de aarde gevallen. David overweldigde de Filistijn met zijn slinger en steen, en doodde de getroffen Filistijn. En omdat David geen zwaard in zjin hand had, rende hij en stond op de Filistijn en droeg/pakte diens zwaard en trok het uit zijn schede. En hij doodde hem en hakte zijn hoofd eraf. Toen echter de Filistijnen zagen dat de dapperste van hen dood was, vluchtten ze. En de manschappen van Isra'kl en Juda hebben opspringend, een strijdkreet aangeheven, en hebben de Filistijnen achtervolgd totdat ze in een vallei kwamen en tot aan de poorten van Accaron. En de gewonden van de Filistijnen zijn gevallen op de weg van Saraim, en tot aan Geth en tot aan Accaron. En de zonen van Israël, terugkerend nadat ze de Filistijnen hadden achtervolgd, zijn hun kamp binnengevallen. David echter, het hoofd van de Filistijn nemend, bracht het naar Jeruzalem. Zijn wapens echter plaatste/legde hij in zijn tent.

Meer Fortuna 3 vertalingen: