[OVIDIUS] Echo & Narcissus

Narcissus had 1 jaar toegevoegd aan z'n 15 jaar en kon zowel als een jongen dan als een jongeman gezien worden: vele jongens, vele meisjes verlangden naar hem. Maar achter zijn zachte uiterlijk ging een harde trots schuil. Geen van de jongens, geen van de meisjes raakten hem aan. Een praatgrage nimf, die noch kon zwijgen wanneer anderen spraken, noch zelf als eerste kon spreken, de weergalmende Echo, bekeek hem terwijl hij de schichtige herten in de netten joeg. Echo was tot hiertoe een lichaam, niet enkel een stem. En toch had de praatzieke geen ander gebruik van haar spraakvermogen dan dat ze nu heeft: ze kon namelijk uit vele woorden de laatste woorden weergeven. Juno had dit gedaan omdat ze de godin opzettelijk in een lang gesprek hield zodat de nimfen zouden kunnen vluchten, wanneer ze de nimfen onder aan de berg vaak liggend onder haar Jupiter kon betrappen. Nadat Juno dit merkte, zei ze: "Van die taal waardoor ik bedrogen ben, zal jou een klein vermogen gegeven worden en van de stem een zeer kort gebruik." En met daden bevestigde ze haar bedreiging. Haar stem verdubbelde slechts wat als laatste gezegd was en ze bracht gehoorde woorden terug. Toen de jongen toevallig van z'n groep trouwe makkers was afgedwaald, zei hij: "Is er iemand?" en "Er is!" Had echo geantwoord. Hij was hierdoor verbaasd en toen hij overal een scherpe blik had geworpen, riep hij met luide stem "Ik kom!"; zij riep wat geroepen was. Hij keek om en toen opnieuw niemand kwam, zei hij: "Waarom ontvlucht je mij?". En evenveel woorden die hij gezegd had, kreeg hij terug. Hij volharde en toen hij bedrogen was door het afwisselde beeld van de stem, zei hij: "Laten we samenkomen!" en op geen enkel ander geluid zou Echo ooit liever geantwoord hebben: "Laten we samenkomen!", herhaalde Echo, ze begunstigde zelf haar eigen woorden en kwam uit de bossen om haar armen rond de lang verwachte hals te gooien. Hij vluchtte en al vluchtend zei hij: "Neem je armen uit hun omhelzing! Ik sterf nog liever dan dat jij macht krijgt over ons!". Zij antwoordde niets anders dan: "Moge jij macht krijgen over ons!". Veracht verborg ze zich in de bossen, haar beschaamd gezicht beschermde ze met gebladerte en sindsdien leeft ze eenzaam in grotten. Maar toch klampte ze zich vast en groeide de liefde ondanks de pijn van de afwijzing. Ook verzwakte de wakkere zorgen haar ellendige lichaam, de uitputting deed haar huid verschrompelen en de lichaamssappen van heel haar lichaam gingen in lucht op. Slechts haar stem een beenderen bleven over: De stem bleef; men zegt dat haar beenderen de vorm van stenen hebben aangenomen. Daarna verborg ze zich in de bossen en werd ze op geen enkele berg meer gezien; ze werd door iedereen gehoord: het is de stem die leeft in haar. Terwijl hij ernaar verlangde zijn dorst te lessen, groeide er ook een andere dorst. Terwijl hij dronk, hield hij, na meegesleept te zijn door het beeld van een gezien vorm, van een hoop zonder lichaam: hij meende dat het een lichaam was, wat water is. Hij bewonderde alles, waarvoor hij zelf bewonderenswaardig is. Hij verlangde nietsvermoedend naar zichzelf en wie waardeerde, werd zelf gewaardeerd. Terwijl hij naar iets streefde, werd naar hemzelf gestreefd, hij ontstak evenveel liefdesvuur als hij zelf brandde. Hoeveel zinloze kussen gaf hij de bedrieglijke bron? Hoe dikwijls dompelde hij z'n armen in het midden van het water om de gezien nek te grijpen en greep hij er zichzelf in? Wat hij zag, wist hij niet. Maar hij werd verteerd door wat hij zag en dezelfde fout die hem misleidde hitste z'n ogen op. Na?eveling, waarom grijp je tevergeefs naar een vluchtig droombeeld? Dat waar je naar reikt, is nergens; wend je af, je zal verliezen waar je van houdt. Die weerkaatsende beelden die je bemerkt, is een schaduw. En toen ze hem zag, hoewel ze woedend was en haar afwijzing indachtig werd ze toch verdrietig en telkens wanneer de ongelukkige jongen "Helaas!" had gezegd, herhaalde ze met echoëde stem die "Helaas!" en wanneer hij met z'n handen op z'n bovenarmen sloeg, weerkaatste ze ook dat geluid van weeklagend slaan. Z'n laatste stemgeluid was terwijl hij nog zoals gewoonlijk in het water keek: "Helaas, tevergeefs beminde jongen!" en evenveel woorden weerkaatste de plaats. Wanneer hij "Vaarwel!" zei, zei ook Echo "Vaarwel!". Hij legde z'n vermoeide hoofd op het groen gras, de dood sloot de ogen van de geliefde die z'n schoonheid bewonderde. Ook bekeek hij zichzelf, nadat hij zittend onderaards ontvangen was, in het water van de Styx. Z'n zussen, de waternimfen, sloegen zich uit rouw en wijdden afgesneden haren aan hun broer, de bosnimfen sloegen zich; de slagen weerkaatste Echo. En ze maakten een lijkbaar, een brandstapel en uit spaanders gemaakte fakkels: Nergens was een lichaam, in de plaats van het lichaam vonden ze een gele bloem, in het midden omgord met witte blaadjes.