In de onderwereld

Versie1: Van daar voert een weg naar de golven van de Acheroon. De veerman Charoon bewaakt deze wateren. Een verschrikkelijke vieze oude man. Een smerige mantel hangt over zijn schouder. Met zijn roestige schuit zet hij zelf de schimmen over. Daar komt een grote menigte samen aan de oever. Moeders en mannen, helden, jongens en ongehuwde meisjes. De norse schipper neemt nu eens de een, dan eens de ander mee, al de anderen drijft hij terug over de golven. De reusachtige Cerberus blaft uit zijn drie kelen, achterovergelegen in zijn grot. De sibille, de begeleidster van Aeneas werpt hem een slaapverwekkende honingkoek toe. Kort daarop ontspant het reusachtig monster zijn rug en het sterkt zich onbeweeglijk uit over gans de grot. Aeneas vlucht snel weg van de oever. Aeneas bemerkt plots aan de voet van een steile rotswand, een brede, drievoudige muur. Een stroom met verschroeiende vlammen omgeeft de stadsmuren, de Phlegeton van de Tartarus. De poort is reusachtig. Niemand kan ze openbreken, zelfs de goden niet. Er staat een ijzeren toren. Daar zit Tisiphone en waakzaam bewaakt ze de voorhal dag en nacht. Daar weerklinken zuchten en geweldige zweepslagen en dan het geruis van ijzer en slepende kettingen.

Versie2: Van hier voert de weg ons naar het water van de Acheroon. De veerman Charoon bewaakt deze wateren. Een vuil kleed hangt van zijn schouders. Hij brengt zelf lichamen over in zijn roestige boot. Een grote menigte komt samen bij de oever, moeders en mannen, helden, jongens en meisjes. De norse schipper ontvangt nu eens dezen, dan weer anderen, maar de overigen verdrijft hij ver weg van de golven.

Hier, achterover gelegen in een grot, blaft Kerberos uit zijn drie kelen. De Sibylle, de begeleidster van Aeneas, werpt hen een slaapverwekkende koek toe. Het reusachtige monster ontspant zijn rug en blijft onbeweeglijk liggen. Aeneas vlucht snel weg van de oever. Plots bemerkt hij aan de voet van een steile rotswand uitgestrekte muren. Een rivier van vlammen omgeeft de stadsmuur. De toegangspoort is reusachtig. Niemand kan ze openbreken.

Er staat een ijzeren toren. Daar zit Tisiphone en bewaakt de voorhal dag en nacht. Van hier weerklinken gezucht, wrede zweepslagen, gekletter van ijzer en slepende kettingen. Binnen strekt zich de Tartaros zelf in de diepte tweemaal zover uit als de Olumpos naar de hemel stijgt. Hier ondergaan de lichamen van de misdadigers wrede straffen. Zelfs als ik honderd tongen, honderd monden en een ijzeren stem had, zou ik noch de misdaden, noch de namen van alle straffen kunnen doorlopen.