[HERODOTOS] Historiën, I, 34-35: De dood van Atys.

Terwijl Kroisos' zoon volop bezig was met zijn huwelijk (of: terwijl Kroisos volop bezig was met het huwelijk. van zijn zoon), kwam in Sardes een man aan, ten prooi aan het noodlot (=een tragische figuur) aan wiens handen bloed kleefde. Hij was Frygiër van nationaliteit en van koninklijke afkomst. Hij ging binnen in het paleis van Kroisos en vroeg deze of hij hem van bloedschuld wilde reinigen volgens de plaatselijke gebruiken. En Kroisos reinigde hem.Het reinigingsritueel in Lydië is nagenoeg hetzelfde als in Griekenland. Toen Kroisos de gebruikelijke riten had volbracht, wilde hij wel eens weten waarvandaan hij kwam en wie hij was, met de volgende woorden: " Wie ben je, beste man, en vanwaar in Phrygië kom je en ben je hier als smekeling bij de haard terechtgekomen? Welke man of vrouw heb je gedood?" Hij antwoordde :"Sire, ik ben de zoon van Gordias en de kleinzoon van Midas. Mijn naam is Adrastos en ik heb zonder het te willen mijn broer gedood. Nu sta ik hier, verdreven door mijn vader en beroofd van alles." Kroisos antwoordde hem met de volgende woorden: "Toevallig ben je een nakomeling van bevriende mannen/familie en je bent gekomen naar vrienden (= je bent hier welkom). Je mag hier blijven en je zal hier niets tekort hebben. Als je dat ongeluk zo luchthartig mogelijk draagt, zal je 't meest voordeel hebben(=zal je leven draaglijk worden). En zo nam hij zijn intrek bij Kroisos. . In diezelfde tijd daagde in de Mysische Olympos een enorm stuk van een (= een kolossaal) everzwijn op. Dat beest deed zijn uitval uit dat gebergte en vernietigde telkens weer de oogst (of: de akkers) van de Mysiërs.Vaak trokken de Mysiërs op expeditie tegen dat beest en telkens brachten ze dat dier geen enkele schade toe, maar leden er zelf verliezen door.

Tenslotte kwamen gezanten van de Mysiërs aan bij Kroisos en ze spraken als volgt: . "Sire, een kolossaal everzwijn is in onze streek opgedoken, dat onze oogst verwoest. Hoezeer we ook ons best doen het te vangen, het lukt ons niet. Welnu, we vragen U uw kind en uitgelezen jongemannen en honden mee te sturen met ons om dat beest uit de weg te ruimen uit onze streek." Ja dat vroegen zij. Kroisos dacht aan de woorden van de droom en zei hen het volgende: " Spreek niet meer over mijn zoon, want ik zou hem toch niet met jullie meezenden; hij is immers pas getrouwd en dat gaat hem nu ter harte. Van de Lydiërs echter zal ik uitgelezen mannen en geheel de meute meezenden en ik zal aan degenen die meegaan zeggen dat ze zo ijverig mogelijk moeten zijn om dat beest uit jullie streek te laten verdwijnen." Dat antwoordde hij.

Toen Kroisos zo had gesproken gingen ze (daarna), uitgerust met uitgelezen jongemannen en honden. Aangekomen op de Olympos (berg) zochten ze het dier, vonden het, gingen er in een kring rond staan (=sloten het in) en wierpen ernaar met hun spies (imperfectum: iedereen, de een na de ander). En ja, toen gooide de vreemdeling zijn spies, ik bedoel degene die van moord gezuiverd was, Adrastos genaamd. Hij miste het dier en trof de zoon van Kroisos. Deze werd door de speerpunt getroffen en deed zo de voorspelling van de droom in vervulling gaan. Iemand rende om het gebeurde aan Kroisos te melden. Aangekomen in Sardes vertelde hij hem over het fatale incident (of: het gevecht) waarbij zijn zoon het leven had verloren. Nu begroef Kroisos zijn eigen zoon, zoals passend was. Adrastos, de zoon van Gordias van Midas, inderdaad, deze die moordenaar van zijn eigen broer was geworden en moordenaar voor degene die hem gezuiverd had, besefte -toen het stil geworden was van mensen rond het graf- dat hij van de mensen die hij kende degene was die 't zwaarst door rampspoed getroffen was en hij pleegde zelfmoord op het graf.