Cyropaedie, Abradatas en Panthea.

1. Een koninklijke krijgsgevangene

(2) Nadat Kuros Araspas de Meed geroepen had (die was van jongs af aan een vriend van hem; aan hem had hij zijn Medische mantel cadeau gedaan, die hij omhad toen hij van bij Astyages naar Perzië was vertrokken), beval hij aan deze man de vrouw en (in) de tent voor hem zorgvuldig te bewaken. (3) Deze vrouw was echtgenote van Abradatas van Susa. Toen het Assyrische kamp gevangengenomen werd, was haar man toevallig niet in de buurt, maar hij was als gezant naar de Bactrische koning gegaan. De koning va Assyrië had hem gezonden om over een bondgenootschap te onderhandelen; hij was dus bij toeval de gast van de Bactrische koning. Over deze vrouw nu moest Araspas met zorg waken in opdracht van Kuros, totdat hij haar zelf in bezit (in zijn harem) zou nemen.

2. Beeldschoon in haar droefheid

(4) Toen hij de opdracht kreeg, vroeg Araspas: 'Kuros, heb je die vrouw gezien die je me beveelt te bewaken?" "Bij Zeus?, antwoordde Kuros, "neen dat heb ik niet!" "Maar ik wel", zei hij, "toen we ze voor je uitkozen. En werkelijk, toen we haar tent binnengingen, herkenden we haar eerst niet, aangezien ze op de grond zat te midden van haar dienaressen. Bovendien droeg ze dezelfde kleen als haar slavinnen. Maar aangezien we wilden weten wie de meesteres was, keken we ze allen om de beurt aan. Al gauw bleek ze zich te onderscheiden van alle anderen, hoewel ze in een kleed gehuld op de grond zat en naar de grond keek. (5) Toen we haar bevolen op te staan, stonden alle dienaressen rond haar samen met haar op. Ze onderscheidde zich eerst door haar rijzige gestalte en vervolgens door haar edel voorkomen en waardige houding, ook al stond ze daar in onopvallende kleren.Er bengelden bij haar duidelijk tranen neer, niet alleen langs haar kleed heen, maar zelfs tot op haar voeten." (6) Toen zei de oudste van ons: "Vat moed, mevrouw: want al hebben we gehoord dat ook jouw man voortreffelijk is, de man voor wie wij je nu uitkiezen? en je kan ervan op aan hoor? moet beslist niet onderdoen voor hem in knapheid, wijsheid of macht (weet goed dat hij noch minder is qua voorkomen dan hem, noch qua inzicht en noch minder macht heeft).Maar wij menen dat , indien er ergens een man verdient bewonderd te worden, het Kuros is, aan wie jij voortaan toebehoort.? Toen de vouw dat hoorde, scheurde ze het bovendeel van haar kleed rondom los en bartse ze uit in jammerklachten. Ook haar slavinnen slaakten luide kreten. (7) Op dat ogenblik kwam het grootste deel van haar gezicht te voorschijn, ook haar hals en armen werden zichtbaar. Weet goed, Kuros, dat ik zowel als alle anderen die haar gezien hebben, van mening waren dat er in Azië nog nooit zo'n knappe vrouw uit sterfelijke ouders geboren was."

3. Het weerzien van haar gemaal

(45) Toen Panthea merkte dat Araspas vertrokken was, zond ze een bode naar Kuros, die (in haar naam) zei: "Treur niet, Kuros, dat Araspas naar de vijand is overgelopen. Want als je me toestaat een bode te zenden naar mijn man, beloof ik u dat een veel betrouwbaarder vriend dan Araspas zal komen. Ik weet dat hij u zal bijstaan met zoveel troepen als hij kan. De vader van de huidige koning was immers een vriend van hem, maar de huidige koning probeerde ooit mij en mijn man van elkaar te scheiden. Omdat mijn man deze vent als een schoft beschouwt, zou hij graag ? en dat weet ik zeker - naar een man zoals jij overlopen."

(46) Nadat Kuros dit gehoord had, beval hij een bode te zenden naar de man; zij zond er een. Toen Abradatas de herkenningstekens van zijn vrouw herkend had en hem duidelijk werd hoe de rest van de situatie was, trok hij graag naar Kuros met ongeveer duizend paarden (ruiters). Toen hij bij de wachters van de Perzen was, zond hij een bode naar Kuros om te zeggen wie hij was. Kuros beval hem dadelijk bij zijn vrouw te brengen. (47) Toen de vrouw en Abradatas elkaar zagen, omhelsden ze elkaar innig, zoals het gewoon is bij een onverhoopt weerzien. Daarop vertelde Panthea over de waardigheid van Kuros, over zijn wijsheid en zijn medevoelen met haar. Nadat hij dit gehoord had, zei Abradatas: "Wat kan ik doen, Panthea, om Kuros in naam van jou en mezelf te bedanken?? ?Wat anders?, zei Panthea, ?dan te proberen zo te zijn voor hem als hij voor jou is geweest?"

4. Dankbaarheid van Abradatas jegens Kuros

(48) Daarna ging Abradatas naar Kuros, en toen hij hem zag, schudde hij zijn rechterhand en zei: "In ruil voor de weldaden die je ons bewezen hebt, Kuros, weet ik niet wat meer te zeggen dan dat ik mezelf als vriend van je aanbiedt, en als dienaar en bondgenoot. Ik zal trachten een zo goed mogelijk medewerker te zijn in alle ondernemingen waarvoor ik je zie beijveren." (49) En Kuros zei: "Ik aanvaard je aanbod, nu laat ik je echter gaan eten met je vrouw, maar daarna zal het nodig zijn dat je bij mij samen in de tent zit met jouw en mijn vrienden." (50) Toen Abradatas daarop zag dat Kuros zorg besteedde aan zijn zeiswagens en gepantserde ruiters en paarden, deed hij zijn best om het getal van Kuros? zeiswagens op honderd te brengen met wagens uit zijn eigen ruiterij, waarvan hij de wagens gelijkvormig had gemaakt aan de wagens van Kuros. Zelf trof hij ook voorbereidselen om op zijn wagen zijn troepen aan te voeren.

Opmerking

Dit gedeelte ontbreekt

(51) Hij rustte ook zijn wagen uit met vier dissels en acht paarden. De paarden van zijn wagen liet hij bekleden met beschermstukken, volledig uit brons.

Het ontroerend afscheid voor de slag.

(1) De volgende dag, vroeg in de morgen, liet Kuros een offer brengen, terwijl de manschappen ontbeten en een plengoffer voor zichzelf brachten. Kuros deed het leger zich in verscheidene, mooie tunieken hullen, verscheidene, prachtige harnassen aantrekken en helmen opzetten. Men beschermde ook de paarden met een voorhoofd- en borstpantser, en de rijpaarden kregen dijpantsers en de wagenpaarden flankpantsers. Zo flikkerde dan heel het leger van het brons en schitterde het van purperen matels. (2) Ook de wapens van Abradatas met zijn vier dissels en acht paarden was prachtig opgetuigd. Maar toen hij op het punt stond een linnen wapenrok aan te trekken, die bij de inwoners van Susa gebruikelijk was, kwam Panthea met een verguld harnas aandragen, samen met een vergulde helm, armplaten, brede armbanden ter bescherming van de handwortels, een purperen tuniek die tot op de voeten reikte en onderaan in de plooien hing, en een donkerrode helmbos. Dat alles had ze van haar eigen bezit in het geheim laten maken zonder dat haar man er iets van wist, daar ze de maten van diens wapenrusting had genomen. (3) Bij het zien ervan stond hij in bewondering, en verrast vroeg hij Panthea: "Het is toch niet waar zeker dat jij je eigen sieraden hebt laten stukslaan om voor mij deze wapenrusting te laten maken?" - "Maar bij Zeus", zei Panthea, "in ieder geval niet wat het meeste waarde heeft! Want jij zal voor mij het kostbaarste sieraad zijn, als je zo voor de anderen verschijnt als ik je nu voor mij zie staan." Nog onder deze woorden trok ze zijn wapenrok aan, en alhoewel ze haar best deed om het te verstoppen, rolden haar de tranen over de wangen. (4) Aangezien Abradatas tevoren reeds waard was bekeken te worden, was hij nu in deze wapenuitrusting zeker een buitengewoon knappe en voorname verschijning, te meer daar hij van nature al een voornaamheid had. Van de wagenmenner nam hij de teugels over en hij maakte aanstalten om op de wagen te stappen. (5) Maar op dat moment gaf Panthea bevel aan alle omstaanders zich te verwijderen en ze zei: "Mijn lieve Abradatas, indien er nog ooit andere vrouwen een man meer gewaardeerd hebben dan zichzelf, dan ben ik ervan overtuigd dat jij wel degelijk beseft dat ook ik één van hen ben. Waarom zou ik dan alle blijken van liefde één voor één moeten opsommen? Ik denk immers dat wat ik gedaan heb, overtuigender is dan de woorden die ik nu tot je zeg. (6) Maar alhoewel je weet welke mijn gevoelens voor jou zijn, zweer ik toch bij mijn en jouw liefde dat ik samen met jou na jouw prachtprestatie? liever wil begraven worden dan tot mijn schande met een andere man te moeten leven die zich te schamen heeft. Zozeer acht ik jou en mezelf geroepen voor het heerlijke levenslot. (7) En vooral Kuros meen ik dat we een grote dank verschuldigd zijn, omdat hij het niet passend vond mij, die krijgsgevangene was en hem als buit was toegewezen, noch als slavin te bezitten noch als vrije vrouw onder een weinig eerbare naam. Hij waakte echter over mij ter wille van jou, als had hij de vrouw van een broer van hem onder zijn bescherming genomen. (8) Bovendien heb ik hem beloofd toen mijn bewaker Araspas hem afvallig was geworden dat, indien hij me een bode naar jou liet zenden, jij als een veel betrouwbaarder en kraniger man dan Araspas naar hem zou toekomen."

7. Het laatste vaarwel

(9) Dit waren haar woorden. Opgetogen over haar woorden, legde Abradatas zijn hand op haar hoofd, keek naar de hemel en bad: "O machtige Zeus, geef mij toch de kans om me een man te tonen zoals Panthea die verdient, een eenvriend te zijn zoals Kuros die verdient die ons met eerbied heeft behandeld." Na deze woorden, stapte hij door de deurvleugels van de wagenbak op de strijdwagen. (10) Toen hij opgestapt was, sloot de wagenmenner de wagenbak en Panthea kuste de wagenbak, aangezien ze niet wist hoe ze hem op een andere manier kon omhelzen. Toen de strijdwagen reeds vooruitgegaan was, volgde ze hem stiekem, totdat Abradatas zich omdraaide, haar opmerkte en zei: "Wees dapper, Panthea, vaarwel en ga nu maar gauw hiervandaan!" (11) Daarna namen de eunuchen en de dienaressen haar vast, begeleidden haar naar de reiswagen, legden haar neer en onttrokken haar aan het gezicht dmv de huif (door de tentgordijntjes neer te laten). De mensen konden niet eerder naar hem kijken alvorens Panthea weggegaan was, hoewel het schouwspel van Abradatas en de strijdwagen mooi waren.